De Afsluitdijk was op 18 april nog één van de laatste open routes naar Noord-Holland. De bezetter was er veel aan gelegen om de Canadezen zo lang mogelijk tegen te houden. Toch wisten de Canadezen de Duitse troepen hier in korte tijd en zonder eigen verliezen te verslaan.
In de ochtend van 18 april werd er nog op enkele plekken in Friesland strijd geleverd. De Kop van de Afsluitdijk was nog onder Duitse controle. En ook Makkum was nog niet vrij. Daar zou in de middag de strijd losbarsten. Op de Kop van de Afsluitdijk hadden de Duitse troepen zich stevig ingegraven. Er waren tal van versperringen aangebracht. En de Duitsers hadden veel zogenoemde betonnen ‘Tobruk’ bunkertjes laten aanleggen die meestal door twee militairen met een mitrailleur werden bemand. Ondersteund door ook nog eens een stuk 75 mm. geschut en vele stukken licht luchtafweergeschut wachtten zij de Canadese aanval af. De Canadezen wisten precies wat hun te wachten stond. Het Friese verzet had kaarten gemaakt van de Duitse posities. En met luchtverkenningen was door de geallieerden ook veel informatie verzameld. De Canadezen voelden er weinig voor om grote risico’s te nemen tegen zo’n goed verdedigde positie. Er was bovendien een zeer geringe kans dat er burgers geraakt konden worden. Alvorens de Canadezen de aanval inzetten werd de Kop van de Afsluitdijk daarom beschoten met artillerie. En de geallieerde jagers voerden luchtaanvallen uit. Nederlandse ingenieurs hielden hun hart vast tijdens de beschieting. Zij vreesden voor grote schade aan de Lorentzsluizen.
Op 18 april om 10:00 uur opende het geschut van de Royal Canadian Artillery het vuur. Een half uur later zetten de Queens Own Rifles of Canada de aanval in. Zij ondervonden nog nauwelijks weerstand. De artilleriebeschieting had zijn werk gedaan. De Duitsers waren verslagen. Nadat ook Makkum in de middag alsnog bevrijd werd, waren nu alle vluchtroutes geblokkeerd. Hiermee werd één van de hoofddoelen van de Canadezen bereikt. Met uitzondering van de Waddeneilanden was de hele provincie Friesland op 18 april bevrijd. De vrees van de Nederlandse ingenieurs was niet onterecht geweest. Het bombardement had schade aan de Afsluitdijk veroorzaakt. Maar de meeste schade was daarvoor al toegebracht door Duitse Sprengkommandos. Vanaf medio mei marcheerden nog enkele malen groepen Duitse militairen over de Afsluitdijk. Ditmaal kwamen ze uit Noord-Holland en werden ze afgevoerd naar krijgsgevangenkampen in Duitsland.
Bij Haskerhorne dropt een vliegtuig in de nacht van 1 op 2 november 1944 een waardevolle lading: de twee geheim agenten Peter Tazelaar en Lykele Faber. De mannen hebben een belangrijke opdracht: het opzetten van een geheime zender om te communiceren met Londen.
Met de slagzin ‘Wie de schoen past, trekke hem aan’, wordt begin november bij Haskerhorne een wapendropping aangekondigd. Maar daarnaast bevat het vliegtuig ook een andere belangrijke lading: geheim agenten Peter Tazelaar en Lykele Faber. Hun missie houdt in dat ze verzetsgroepen met elkaar in contact moeten brengen, radiocontact met Londen moeten opzetten en wapendroppings coördineren.
Om zich veilig door Friesland te kunnen bewegen hebben de agenten een zorgvuldig gekozen valse identiteit. Tazelaar gaat door het leven als ‘Paul Christiaan Wouters’, student diergeneeskunde. Lykele Faber wordt dominee ‘Arnold de Bruin’.
Voor de beide geheim agenten is het niet de eerste keer dat ze terug zijn in bezet gebied. Tazelaar is eind 1941 al in Nederland terug geweest voor operatie ‘Contact Holland’ en Faber is tijdens Operatie Market Garden gedropt bij Son.
Na de dropping worden Tazelaar en Faber opgevangen door het Friese verzet, dat ze voorziet van een onderduikplek. Faber, die enige tijd in Friesland heeft gewoond, wordt tot ieders stomme verbazing al op zijn eerste onderduikadres herkend door een verzetsman, die zegt: “Hé, jij bent toch een zoon van Faber? Ik heb naast jou gewoond in Drachten”.
Na een eerste korte nacht verplaatsen de geheim agenten zich al snel naar het dorpje Swichum onder Leeuwarden, waar zich het hoofdkwartier van de gewestelijke staf van de NBS van Friesland bevindt. Ze krijgen daar verdere informatie over het verzet en installeren hun geheime zender. In de maanden die daarop volgen verplaatsen ze zich regelmatig, om te voorkomen dat de zender wordt ontdekt.
Op een van hun onderduikadressen ontmoeten ze de ervaren wireless operator Alfred Springate, een bemanningslid van een Hallifax bommenwerper die in de nacht van 13 op 14 oktober 1944 bij Stavoren neergestort is. Springate staat Tazelaar en Faber de rest van de bezettingstijd bij.
Op 2 februari 1945 voltrekt zich een ramp voor de Friese Binnenlandse Strijdkrachten. In het dorp Tjerkwerd belandt bij een dropping een van de afgeworpen containers op het erf van een Duitsgezinde boer, die hier melding van maakt bij de dorpsveldwachter. Er volgen huiszoekingen in het dorp. Een van de adressen die wordt overvallen is het onderduikadres van verzetsleider Philip Willem Pander. Met zijn arrestatie valt de gehele administratie van de Friese NBS in handen van bezetters. Voor Tazelaar en Faber volgt een zenuwslopende tijd waarbij ze meerdere keren maar net aan een arrestatie weten te ontsnappen.
Faber, Tazelaar en Springate beleven de bevrijding uiteindelijk in Heerenveen. Pander wordt op 10 april 1945 gefusilleerd bij het Katerveer bij Zwolle. Na de bevrijding is Tazelaar nog enige tijd adjudant van koningin Wilhelmina. Hij heeft van 1981 tot zijn dood in 1993 in Hindeloopen gewoond. In dit stadje staat een bronzen beeld ter nagedachtenis aan hem.
Hier, in de omgeving van het Nannewiid, zitten Tazelaar en Faber aan het einde van de oorlog op het kajuitjachtje ‘Paliter’ ondergedoken, niet ver van de plek waar ze in de nacht van 1 op 2 november 1944 zijn gedropt.